“Bescheidenheid is mooi, maar de JGZ zou zich best meer mogen laten horen”

Paul Huijts, directeur-generaal Volksgezondheid bij het Ministerie van VWS

“Bescheidenheid is mooi, maar de JGZ zou zich best meer mogen laten horen”
24–10–2013
Er zijn van die begrippen waar we allemaal mee zijn opgegroeid. Waarvan het lijkt alsof ze altijd al bestaan hebben en die tegelijkertijd nog steeds uiterst actueel en relevant blijven. In de publieke gezondheidszorg zijn consultatiebureaus en de schoolarts daar twee aansprekende voorbeelden van. Beide zijn in de eerste jaren van de vorige eeuw ontstaan. De consultatiebureaus voor kinderen van 0 tot vier jaar kwamen voort uit particuliere initiatieven die iets wilden doen aan de hoge kindersterfte. De schoolartsen ontstonden in dezelfde periode als gemeentelijke initiatieven in reactie op de slechte hygiëne en daaropvolgende ziekteuitbraken op scholen. Beide zijn in de loop van de twintigste eeuw uitgegroeid tot een landelijk dekkende voorziening met een uniek bereik. Sinds 2003 is de uitvoering van de gehele jeugdgezondheidszorg voor kinderen van 0 tot 19 jaar onder de verantwoordelijkheid gebracht van gemeenten. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) voor 0 tot vier jaar bereikt meer dan 95% van de kinderen, die voor 4 tot 19 jaar meer dan 80%. Als onderdeel van de publieke gezondheidszorg wacht de JGZ niet tot een kind klachten heeft maar probeert deze juist voor te zijn of in ieder geval heel snel te onderkennen door kinderen op gezette tijden te zien. Daarmee vervult de JGZ een unieke preventieve functie binnen de zorg.

Ondertussen verandert er veel in de zorg voor de jeugd. Het kabinet heeft het voornemen om alle zorg voor jongeren gericht op opvoeding, opgroeien en psychische problemen over te dragen aan gemeenten per 1 januari 2015. JGZ wordt al door gemeenten verzorgd dus voor die sector is dat niets nieuws. Maar deze grote veranderingen in de omgeving gaven alle reden om eens goed te kijken naar de taken van de JGZ van 0-19 jaar. Is de gegroeide praktijk nog relevant? Hoeveel vrijheid moeten gemeenten daarbij krijgen voor de uitvoering en welk deel van het aanbod blijft net als nu voor ieder kind gelijk?

Dit voorjaar heeft een commissie onder leiding van prof.dr. Micha de Winter daarover een advies uitgebracht met als veelzeggende titel “Een stevig fundament”. De commissie hanteert als uitgangspunt dat gekeken moet worden naar wat kinderen nodig hebben om gezond op te groeien, zich aan te passen, zelfredzaam te zijn en deel te nemen aan de maatschappij en naar wat ouders nodig hebben om hun kind gezond op te voeden. De commissie benadrukt dat de JGZ een vorm van publieke gezondheidszorg is die preventief alle kinderen in beeld moet hebben vanuit een brede integrale beoordeling van het kind. Waarbij de invalshoek van de JGZ overigens sociaal-medisch blijft.

De JGZ is er niet om kinderen te behandelen maar wel om te signaleren, kinderen en ouders te adviseren en waar nodig door te geleiden naar andere vormen van medische of jeugdzorg. De commissie actualiseert het basistakenpakket dat voor ieder kind beschikbaar moet zijn maar opvallend is toch vooral in het advies de continuïteit ten opzichte van de gegroeide praktijk. Kennelijk heeft de JGZ de eigen werkzaamheden in de loop van de jaren al heel behoorlijk weten aan te passen aan de eisen van de tijd. Niet verrassend is dat de commissie het rijksvaccinatieprogramma noemt in het aanbod dat voor ieder kind beschikbaar moet zijn. Het is toch niet voorstelbaar dat per gemeente besloten zou worden of en zo ja voor welke vaccinaties een kind in aanmerking zou komen? Ook screeningen op een aantal aandoeningen horen daarbij.

Nieuw is dat de commissie adviseert om ook preventieve voorlichting, advies, instructie of begeleiding op te nemen in het pakket dat voor iedere jongere beschikbaar moet zijn. Denk daarbij aan voorlichting op het gebied van voeding, alcohol, drugs, slapen, veiligheid, opvoeden en weerbaarheid. Die activiteiten zijn op zich niet nieuw maar tot nu toe mogen gemeenten zelf weten of ze ze aanbieden en in welke mate. Dat iedere gemeente de JGZ moet aanbieden voor ieder kind betekent overigens niet dat de uitvoering overal identiek moet zijn. Ieder kind moet weliswaar in beeld zijn, maar het ligt voor de hand om voor deze terreinen meer flexibel te werken, bijvoorbeeld met een vorm van triage waarbij snel duidelijk wordt welke kinderen reden geven tot zorg of in ieder geval meer aandacht nodig hebben. Aan hen kan de JGZ dan meer aandacht geven en daar gerichte activiteiten voor ondernemen.

Het advies van de commissie De Winter kan op brede steun rekenen in het veld en staatssecretaris Van Rijn heeft ook al aan de Kamer laten weten dat hij het vrijwel geheel zal overnemen. Daarbij helpt ook dat er vanaf 2013 extra geld is voor een extra contactmoment voor jeugd boven 14 jaar. Voor de vroege signalering en advisering over leefstijl en weerbaarheid is een actieve JGZ voor die groep buitengewoon relevant, maar juist dat was tot nu toe een wat onderbelichte activiteit gebleven.

De stelling dat de JGZ nog onverminderd relevant is lijkt mij al met al niets te veel gezegd. Toch mooi om te zien dat een van de meest bescheiden onderdelen en beroepsgroepen uit de Nederlandse gezondheidszorg na ruim 100 jaar nog steeds een onmisbare basis legt voor gezond opgroeien van onze jeugd. Bescheidenheid is mooi, maar vanuit die positie zou de JGZ zich best meer mogen laten horen in de discussies binnen gemeenten over hoe de integrale zorg voor kinderen vanaf 2015 moet worden vormgegeven.

Alliantie Nederland Rookvrij!
Oude Gracht Groep
IKA Ned
Stichting Kwalificatie & Curriculum Autoriteit
VERA Health and Education
De Rookvrije Generatie